-
Wat is het meest belangrijke levenskenmerk van een organisme?
- ?Groei
- ?Stofwisseling
- ?Voortplanting
- ?Ontwikkeling
-
Een kikker heeft een levenscyclus die in het water als vis begint. In een later stadium verandert de kikker in een organisme dat zowel in het water als op het land kan leven. Tot welke klasse behoort de kikker?
- ?Gewervelde dieren
- ?Ongewervelde dier
- ?Amfibieën
- ?Reptielen
-
Wat zijn fosfolipiden?
- ?Vetachtige stoffen in cellen
- ?Vetachtige stoffen die de cel afsluiten van het milieu.
- ?Vetachtige stoffen die zorgen dat in de cel een bepaald mileu gehandhaaft kan blijven.
- ?Fosfaationen die ervoor zorgen dat in de cel een bepaald mileu gehandhaaft kan blijven.
-
Welk van onderstaande stoffen kan niet door een celmembraan diffunderen?
- ?Glucose
- ?Proline =(aminozuur)
- ?Natrium-ion
- ?Cholesterol (vetachtige stof)
-
Cholesterol is een vetachtige stof die bij veel organismen tussen de fosfolipiden is ingebouwd. Cholesterol maakt de celmembraan minder beweeglijk.
Van welke organismen zullen de celmembranen het meeste cholesterol bevatten?
- ?Planten
- ?Schimmels
- ?Dieren
- ?Bacteriën
-
Cellen kunnen water opnemen. Met welk proces wordt watertransport de cel in aangeduid?
- ?Diffusie
- ?Osmose
- ?Zowel diffusie als osmose
- ?Actief transport
-
Van twee plantencellen wordt de osmotische waarde met elkaar vergeleken.
Cel 1 bevat 0,012 mcg zetmeel, cel 2 bevat 0,012 mcg glucose. In welke cellen is de osmotische waarde het hoogst?
- ?Allebei even hoog
- ?Cel 1
- ?Cel 2
-
Turgor is de inwendige druk die plantencellen kunnen uitoefenen op de celwand. Deze turgor is afhankelijk van het aantal opgeloste deeltjes in de betreffende cel. Wanneer is de turgor het hoogst? Bij een hoge concentratie opgeloste stoffen of juist bij een lage concentratie opgeloste stoffen?
- ?Bij een hoge concentratie
- ?Bij een lage concentratie
-
In een bepaald milieu neemt de inwendige druk van een plantencel af. In welk van de onderstaande milieus kan dit het geval zijn?
- ?Een milieu waarin de osmotische waarde van de omgeving lager is dan in de cel.
- ?Een milieu waarin de osmotische waarde van de omgeving gelijk is aan die van in de cel.
- ?Een milieu waarin de osmotische waarde van de omgeving hoger is dan in de cel.
-
Een leerling heeft nauwkeurig 1 gram suiker afgewogen. Ze wil hiermee een suikeroplossing maken van 4%.
In hoeveel water moet ze deze hoeveelheid suiker dan oplossen?
- ?In 3 gram water
- ?in 4 gram water
- ?in 24 gram water
- ?in 25 gram water
-
Spinazie, een bladgroente, wordt gekookt. Verandert daardoor in de spinaziebladeren de doorlaatbaarheid van de celmembranen voor zouten? En de doorlaatbaarheid van de celwanden voor zouten?
- ?Alleen de doorlaatbaarheid van de celmembranen
- ?Alleen de doorlaatbaarheid van de celwanden
- ?Zowel de doorlaatbaarheid van de celwanden als van de celmembranen
- ?Koken heeft geen invloed op de doorlaatbaarheid van beide membranen
-
Wat zijn chloroplasten?
- ?Organellen met chloor
- ?Organellen met zetmeel
- ?Stofwisselingsorganellen
- ?Verteringsorganellen
-
Over het endoplasmatisch reticulum(ER) doen twee leerlingen een uitspraak:
Leerling 1: Het ER zorgt voor de synthese van eiwitten
Leerling 2: Het ER zorgt voor het gedeeltelijke transport van gesyntheseerde eiwitten de cel uit
Wie heeft/hebben er gelijk?
- ?Geen van beide
- ?Leerling 1
- ?Leerling 2
- ?Beide
-
Eiwitten die hun functie buiten de cel vervullen worden gesyntheseerd in:
- ?Het Ruw endoplasmatisch reticulum
- ?Het golgi aparaat
- ?De vrije ribosomen
- ?De kern
-
Een leerling kijkt door een microscoop en ziet een cel met een celwand. Verder zijn er geen structuren in te herkennen. Wat voor soort cel zal hij waarschijnlijk onder de microscoop hebben liggen?
- ?Plantencel
- ?Schimmelcel
- ?Dierlijke cel
- ?Bacterie
-
Welk type organel komt wel voor in een dierlijke cel, maar niet in een plantaardige cel?
- ?Celwand
- ?Celmembraan
- ?Celkern
- ?Endoplasmatisch reticulum
- ?geen
-
De mate van ontwikkeling van het RER(ruw endoplasmatisch reticulum) hangt samen met de functie van de betreffende cel. Drie bij mensen voorkomdende cellen zijn:
Darmepitheel cel
Maagwand cel
Speekselkliercel
Welk of welke cellen hebben het best ontwikkelde RER?
- ?Maagwandcellen en darmepitheelcellen
- ?Darmepitheelcellen en speekselklier cellen
- ?Alleen speekselklier cellen
- ?Alleen maagwandcellen
-
Zuurstof diffundeert uit de lucht via de longblaasjes naar het bloed in de longhaarvaten. Als de zuurstofconcentratie in de lucht 20% is, zouden we theoretisch via diffusie 10% kunnen opnemen. We nemen echter maar 4% op. Waardoor komt dit vooral?
- ?Gassen in oplossing staan onder hoge spanning, hierdoor is er meer weerstand vanuit de bloedvaten.
- ?Het bloed stroomt te snel door de longhaarvaten, hierdoor kan er per tijdseenheid niet het maximale worden opgenomen.
- ?De bloeddruk in de longhaarvaten is te hoog, hierdoor wordt er ook nog zuurstof uitgedrukt.
- ?De diffusieafstand in de longblaasjes is te groot om het maximale op te nemen.
-
Soms krijg je bij het sporten steken in je zij. Dit komt vooral voor als je vlak voor het sporten nog gegeten hebt. Deze steken komen vaak maar aan 1 kant van je romp voor. Vaak wordt de milt als oorzaak aangewezen, dit wordt door veel artsen echter omstreden. Iemand heeft steken in zijn rechter zij bij het sporten. Hij heeft een half uur eerder nog een maaltijd genuttigd. Welk orgaan kan voor deze steken verantwoordelijk zijn?
- ?De maag
- ?De lever
- ?De dikke darm
- ?De dunne darm
-
Een erytrocyt (rode bloedcel) is omgeven door een semipermeabel membraan. Door een verbranding van de huid verliest een persoon veel bloedplasma. Hij krijgt in het ziekenhuis een infuus toegedient om het vochtverlies op te vangen. Het infuus bevat een vloeistof met een bepaalde osmotische waarde. Is de osmotische waarde van de infuusvloeistof hoger, gelijk of lager dan de osmotische waarde van het lichaam van de persoon?
- ?Hoger
- ?Gelijk
- ?Lager
-
Als cellen actief stoffen de cel uit moeten transporteren, zal de vraag naar de stof die dit mogelijk maakt toenemen. Over welke stof gaat het hier?
- ?Fosfolipiden
- ?Transportenzymen
- ?ATP
- ?Porie eiwitten
-
Cellen kunnen stoffen actief of passief transporteren. Over deze 2 processen doen 2 leerlingen een uitspraak.
Leerling 1: Actief transport gaat altijd sneller dan passief transport
Leerling 2: De snelheid van actief transport is afhankelijk van de concentratieverschillen tussen de beide ruimten waartussen het transport plaatsvindt.
Welke leerling(en) doet of doen een juiste uitspraak?
- ?Geen van beide
- ?Leerling 1
- ?Leerling 2
- ?Beide leerlingen
-
Waneer iemand aan een infuus wordt gelegd, moet dat infuus gevuld zijn met een isotone oplossing. Dit houdt in dat de osmotische waarde van de oplossing gelijk is aan die van het lichaam waar de infuusvloeistof naartoe gaat. Door een fout in het ziekenhuis wordt er in een infuus i.p.v de isotone oplossing, gedestileerd water gedaan. Het resultaat is dat het bloedplasma van de patient hypotonisch wordt. Wat zal er met de rode bloedcellen van de patient gebeuren?
- ?Deze blijven hetzelfde.
- ?Deze zullen opzwellen door overmatige wateropname.
- ?Deze zullen verschrompelen door overmatig waterverlies.
-
Wanneer je een ei in een oplossing van azijnzuur legt, zal de schaal van het ei oplossen. Wat je overhoudt is een zacht ei met aan de buitenkant het chorionvlies. Dit chorionvlies is semi-permeabel en het ei zal zich gedragen alsof het 1 cel is. Twee dezelfde eieren worden op deze manier behandeld. Vervolgens wordt ei 1 in een oplossing van 10% NaCl gelegd en ei 2 in gedestileerd water. Na 12 uur worden de eieren uit de oplossing gehaald en bekeken.
Welk ei is het grootst geworden?
- ?Geen van beide, ze zijn niet veranderd door het experiment.
- ?ei 1
- ?ei 2
-
Hormonen zijn complexe structuren. Sommige hormonen worden door passief transport de cel in getransporteerd en andere hormonen binden alleen aan de celmembraan en geven zo hun "boodschap" door. Hormoon 1 wordt door de cel opgenomen en geeft dan pas zijn "boodschap" door en hormoon 2 bindt aan het membraan van de cel. Twee leerlingen doen een uitspraak over de concentratie van de twee hormonen.
Leerling 1: de concentratie van hormoon 1 zal gemiddeld hoger liggen dan van hormoon 2.
Leerling 2: Wanneer de concentratie van hormoon 1 daalt zal er per tijdseenheid minder van dit hormoon door de cel worden opgenomen.
Welke leerling(en) doet of doen een juiste uitspraak?
- ?Geen van beide
- ?Leerling 1
- ?Leerling 2
- ?Beide leerlingen
-